De provincie Zuid-Holland moet haast maken met de ontwikkeling van de Warmterotonde. Hoe langer dat duurt, hoe kleiner de kans dát het warmtenet er ooit komt en hoe groter het risico dat restwarmte en geothermie onderbenut worden. Dat is een van de conclusies die adviesbureau Kamangir trekt in het op 1 december naar buiten gebrachte rapport ’Van volume naar waarde’.
Het onderzoek van Kamangir is opgesteld in opdracht van de provincie Zuid-Holland en het programmabureau Warmte Koude Zuid-Holland. Zij wilden weten hoe Zuid-Holland tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten de CO2-uitstoot met meer dan 80% kan reduceren in 2050.
De onderzoekers concluderen dat het plan voor de Warmterotonde Zuid-Holland een belangrijke rol speelt in het verminderen van de CO2-uitstoot. „Een warmtenetwerk is niet alleen een middel om, voor zolang het nodig is, fossiele bronnen efficiënter te gebruiken, maar vergroot de kansen voor restwarmtebenutting en geothermie.” Op de Warmterotonde kunnen volgens het rapport in het begin industriële restwarmte en kolenwarmte worden ingevoed, maar fossiele bronnen zullen hoe dan ook in de komende decennia sluiten. De onderzoekers gaan er daarom vanuit dat er een verschuivend scala aan invoedingsbronnen zal komen – waarvan geothermie er een is – naast groene restwarmte uit de industrie en warmte uit elektriciteit.
Warmtenet geen ’silver bullet’
Als de Warmterotonde er niet snel komt, schept dat voor bijvoorbeeld nieuwe geothermiebronnen steeds meer onzekerheid. Het blijft voor die projecten dan onduidelijk of er ook aardwarmte op de Warmterotonde kan worden ingevoed of niet. Een warmtenet is volgens het rapport overigens niet een ’silver bullet’. Energiebesparing, isolatie, warmtepompen, zonnepanelen en andere opties zullen allemaal nodig zijn om de CO2-uitstoot terug te dringen.
Voor het onderzoek zijn energie-experts geraadpleegd van onder meer de Erasmus Universiteit, Gasunie, Stedin, ECN, EZ en TU Delft. Experts uit de glastuinbouw ontbreken in het lijstje.