Kom, dan gaan we even tuinen!’ M’n schoonvader gaat ons voor, de trap af. De zon schijnt en alles bloeit dat het een lieve lust is. Aardbeien als abrikozen. In het oude kasje druiven bij de vleet. Kool groeit als kool. En helemaal achteraan, tegen de heg, een bijenkast. Zo hoort het.
Ergens ging het mis. We dachten alles goed georganiseerd te hebben, maar de wal keert het schip. Mensen gingen in steden wonen en raakten voor hun dagelijkse levensbehoeften aangewezen op winkels. Zelf je eten verbouwen was er niet meer bij. Geen plek in de stad. Maar dat gaf niet, want je had boeren. En die hadden land genoeg. Aardappels, peen en uien, heel Leiden kon ervan smullen.
En vlees? Daar wisten varkensmesters wel raad mee. Had je vroeger een varken per gezin, nu ging één bedrijf heel veel varkens vetmesten. Die werden geslacht en weer had een stad te eten. Om maar niet te spreken over bloemen en planten. Hoeveel mensen hebben er groene vingers? Geeft niks! Wij tuinders wisten raad en de handel hielp mee. Flowering the world together.
Ja, want we zijn inmiddels zover dat we de hele wereld te eten geven en in de bloemetjes zetten. Overal op deez’ aarde kennen ze de Hollanders. Lees in dit Vakblad een rubriek als Over de toonbank en je struikelt over de loftuitingen gericht aan de kwekers in Nederland. Wij, slechts een postzegel op de landenkaart!
En toch ging het fout. Want hoewel we in ons land alles goed georganiseerd lijken te hebben is het niet goed genoeg. Wij voeden de wereld? Maar dat gaat wel ten koste van de biodiversiteit! Door onze mooie strakke akkers hebben insecten en met hen vogels niet voldoende voedsel. En al die Vinex-wijken, gebouwd op voormalige weilanden, zorgen er voor dat de natuur steeds meer uit het zicht verdwijnt. Grutto en leeuwerik komen nog wel voor, maar enkel als straatnamen.
Zoals mijn schoonpa, zo moet het. Je eigen eten weer verbouwen. Varkentje erbij, kippen, bloemetjes. Maar of dat in een Vinex-wijk gaat passen? Laat staan een stad.
Kees van Egmond