Vervoer

Terwijl ik een nieuwe tray met plantjes pak dwaalt mijn blik af richting schuur.

Ik zie heftig zwaaiende armen voor het raam. Kennelijk wil er iemand naar binnen. Of, waarschijnlijker, iets afgeven. Ik zwaai uitbundig terug en loop naar voren. En jawel hoor, het is weer eens een pakketjesbezorger.

Vrachtauto’s die halen en brengen, het is de gewoonste zaak van de wereld voor bedrijven in de tuinbouw. ’Breng je zelf je bloemen naar de veiling?’ is een veelgehoorde vraag voor tuinders. ’Nee hoor, dat doet een vervoerder’, zeg ik dan. ’Ja, jullie hebben het natuurlijk druk genoeg’, is meestal het antwoord van mensen die kassen slechts van de buitenkant kennen. Op de een of andere manier zit het in hun hoofd dat wij het altijd druk hebben. Ze moesten eens weten.

Bij een kwekerij zet je ook nooit zomaar een auto voor de overheaddeur. Een doodzonde! En zelfs met verjaardagen moet er rekening worden gehouden met de vrachtrijder. Dan bel je hem van te voren op dat hij óf voor half acht moet komen, óf na middernacht. Hij heeft tenslotte de code én een sleutel. Komt er altijd wel in. Maar o wee als je het vergeet. Zie dan al die auto’s nog maar eens uit de weg te krijgen.

Al dat vrachtverkeer heeft de laatste jaren nog een extra impuls gekregen. Want tegenwoordig rijden pakketbezorgers af en aan. TNT is nog niet weg of UPS staat voor de deur. En in de verte komt DHL er alweer aan. Misschien ligt het aan onze kinderen, maar alles wordt besteld via internet. Onderdelen van brommers, nieuwe toetsenborden en muizen, tot boxershorts aan toe. Lang leve iDEAL.

Het is de zegen van de vrije economie. Collectief vervoerders en pakketbezorgers, ze beconcurreren elkaar bij het leven. Ik heb weleens een collega horen verzuchten dat het toch veel slimmer zou zijn als transporteurs met elkaar zouden afspreken wie in welke straat de bloemen ophaalt. Voor het milieu ook een stuk beter. Maar ja, de vrije markt. Dat gaat nu eenmaal niet meer. Gij zult concurreren.

’Een pakketje meneer! Wilt u hier even tekenen?’ Met een plastic pennetje zet ik een krabbel. ‘Tot de volgende keer hè!’ roep ik hem na. En ik denk bij mezelf: Misschien moet ik hem ook de deurcode maar eens geven.