‘Heb je hem vast? Daar gaan we!’ Terwijl de witte damp om ons hoofd hangt stappen we manmoedig met het stoomzeil achter ons aan over de gloeiend hete grond. Op naar het volgende vak. Als we ver genoeg zijn krijg ik een high-five en een vette lach van medewerker Jama. ‘Nog 47!’
Stomen, is dat nog wel nodig dan, hoor ik u denken. Tegenwoordig, met dat weerbaar telen, is het toch veel beter om de bodem met rust te laten? Er zitten allemaal goede schimmels in de grond die de kwade aanpakken en vernietigen! Zo werkt dat toch? Ja, zo werkt dat. Op papier en in de hoofden van verkopers van al dat soort spullen. Alleen wil het er bij mij nog niet helemaal in. Ik ben een beetje een angsthaas wat dat betreft.
Mijn zoon lijkt het goud hoor, niet meer stomen. Hij vindt het prachtig om een paar keer zo’n zeil te verleggen en het liefst neemt hij dan ’s avonds een paar vrienden mee. Kunnen zij ook een keertje echt werken, zegt hij dan. Maar ja, na een paar weken is de lol er wel vanaf. Dan móet je weer. Dus stoppen met stomen? Graag!
Maar laat hij nu net een vader getroffen hebben die elk jaar met plezier de stoomspullen weer te voorschijn haalt. Want echt hoor, ik zou het niet willen missen. Al was het alleen maar voor de gemoedsrust. Zolang ik nog niet overtuigd ben van de overbodigheid van stomen, blijven we het doen. Het zal je toch gebeuren dat je er midden in de zomer achter komt dat je gewas wegkwijnt door een bodemziekte. De horror!
Dus ik volg met belangstelling alle initiatieven van tuinders die het tóch proberen. Ik voel me gesterkt in mijn mening als ik lees van collega’s die na jaren weer gaan stomen omdat het niet meer zo goed groeit. En ik leef mee als ik hoor dat iemand in de problemen is geraakt door teveel uitval. Ik ken het gevoel. Niet fijn. Want dat is het: Als het niet goed gaat in de kas dan plukken wij er zelf de wrange vruchten van. Wíj moeten ze oogsten. Uitval kost óns geld. Daarom ben ik liever voorzichtig en wordt er gestoomd. Zolang het nog kan.
Kees van Egmond