Rustig

Zomaar een woensdag middenin augustus. De middag is net begonnen.

De zon breekt door na een paar dagen grijzigheid met veel regen. Ik pak een luie stoel op het terras, doe mijn overhemd uit en ga er met een boek voor zitten. Het lijkt wel vakantie. Heerlijk!

Je moet het kunnen. Vakantie nemen bedoel ik. Dat je de boel de boel laat en weg gaat. Natuurlijk, er moet goede vervanging zijn. Als je steeds moet bellen of alles nog wel loopt zoals jij zou willen dan werkt het niet. Voldoende mensen ook, anders gaat het niet goed. Als je weet dat ze op de tuin de benen uit het lijf moeten lopen heb je nog geen rust. Dus dat is wel een voorwaarde.

Twee weken is lang genoeg. Veertien dagen in een land waar ik de taal nauwelijks van spreek, het is echt de max. Zo na de tweede zondag bekruipt mij alweer het gevoel dat ik me ergens anders pas écht thuis voel. En als ik dan op mijn smartphone de bloemenprijzen weer omhoog zie gaan, is het hek helemaal van de dam. Ik durf het op die oneindige terugweg niet te zeggen maar ik denk het wel: dit zijn voor mij niet de meest verkeerde dagen. Gelukkig kan mijn vrouw geen gedachten lezen.

Want die zit er heel anders in. Na het tweede weekend gaat zij al aftellen. Nog vijf dagen, nog vier… ’Al zouden we bijvoorbeeld maar een paar dagen later terug gaan, na het weekend, dat zou al een stuk schelen!’ Ja, kan je geloven. Hoe moet het dan met het werk? Dat moet tóch gebeuren. Meer dan twee weken vakantie, nee hoor, dat gaat echt niet lukken.

Maar het allerlekkerste moet dan nog komen. Dat je weer aan het werk gaat bedoel ik. Nee, niet de eerste dag. Die is killing. Dat zag je zelfs bij Mark Rutte vorige week. Dan moet je uitkijken dat je niet geïrriteerd raakt om niks en anderen verwijten gaat lopen maken. Daarna bedoel ik. Als je merkt dat het werk vlot, dat je zelfs met warme dagen op tijd klaar bent en kunt genieten in het zonnetje. Wat ik al zei, heerlijk!

Maar dan komt het. ’Zeg schat, zullen we die hotelbon nu eens gaan gebruiken? Die ligt er al zó lang!’ Ja hoor, ik was er al bang voor. Zij heeft ook haar ogen niet in haar zak. ’Nou, volgende week krijgen we wel veel meer bloemen hoor…’ sputter ik. ’Geloof je me niet?’