Ik lees in de krant dat de coronatijd voor elkaar krijgt dat mannen aan de strijk gaan en vaker de stofzuiger ter hand nemen. Meer thuiswerken zorgt ook voor meer huishoudelijk werk, zo lijkt het. Vrouwen doen sommige dingen nog wel liever zelf. Ik snap dat.
De rolverdeling wordt steeds minder strikt zo. Dat biedt hoop voor de tuinbouw. Daar is het percentage vrouwen dat leiding geeft nog erg laag. Kennelijk lukt het ons nog niet zo goed om werken in de sierteeltsector aantrekkelijk te maken. Neem nu ons bedrijf, wij hebben tot tweemaal toe een vrouw in dienst gehad, vakantiekrachten niet meegerekend, maar slechts voor korte tijd. En dan heb ik het niet eens over een leidinggevende functie.
En eigenlijk is dat gek. Want bloemen en planten zijn bij uitstek vrouwelijke producten toch? Wie verzorgt in huis doorgaans de planten? En wie krijgt er eerder een boeket bloemen, hij of zij? Toch wel apart dat de teelt en de handel ervan vaak een mannelijke aangelegenheid is. Neem een bloemenstal op de markt. Wie hoor je schreeuwen? Zeker weten dat het een marktkoopmán is in plaats van een vrouw.
Ik moet denken aan mijn opa. Niet bepaald een lachebekje vroeger, soms best een brombeer, maar wel werkzaam in de bloemenhandel. Als hij het gevoel had dat hij niet serieus genomen werd kon hij de bloemen ook ondersteboven in een emmer zetten onder het motto: ik niks, dan jij ook niks. Zou je een vrouw dat zien doen? Nee, die vinden dat zonde. Waarschijnlijk moet je dus ook weer niet té fijn besnaard zijn als bloemenkweker of -handelaar. Je ziet het aan de reacties op social media als je de versnipperaar er onverhoopt een keer in moet zetten.
Verschillende achterkleinzoons van die opa zijn in zijn voetsporen getreden. En laat ik nu net een fotootje uit een webshop onder ogen krijgen waarin reclame wordt gemaakt voor onze kamille. ‘Schattige tanacetum’ staat eronder. Ik moet lachen. Dat is niet echt de taal van een bloemenhandelaar. Of leren we steeds beter die van vrouwen te spreken?
Kees van Egmond
Lees hier meer columns van Kees.