Echt gespecialiseerde bloemen- en plantentelers waren er nog weinig rond 1900. De teelt en afzet waren vaak in dezelfde hand; van de zogeheten bloemist-winkelier. Veel ondernemers waren zelfs kweker, hovenier, winkelier en marktventer tegelijk. Naarmate de steden uitbreidden, werd het lastiger om een goede plek te vinden voor de winkel én de kwekerij: in het centrum dicht bij de consument of buiten de stad waar ruimte was om te telen? Het gevolg was specialisatie. Deze nam vooral toe tussen de twee wereldoorlogen. Steeds meer ontstonden bloemenwinkels zonder eigen teelt, en kwekerijen zonder winkel.
Twee Aalsmeerse veilingen in 1912
De bloementeelt kwam pas goed op stoom in 1912, na de oprichting van twee veilingen in Aalsmeer. Voor seringen, chrysanten, kasrozen, sneeuwballen en prunus werd het verplichte veilen ingevoerd. Een jaar eerder was de Groep Bloemisterij opgericht van de Nederlandse Tuinbouw Raad. Deze vereniging van telers en handelaren zou later in 1945 haar eigen spreekbuis, het Vakblad voor de Bloemisterij, gaan uitgeven.
Rijnsburg was 2e bloemencentrum van Nederland
Het tweede bloemencentrum in die tijd was Rijnsburg. Het waren landarbeiders die op het idee kwamen om de afvalhopen van bollenkwekers af te struinen en de weggegooide tulpenbollen per kruiwagen in Den Haag te koop aan te bieden. Daar hadden ze zoveel succes mee, dat zij stukjes land konden kopen om de bollen te poten en de afgesneden bloemen te verkopen.
Lees het complete verhaal over de beginjaren van de sierteelt deze week in het Vakblad voor de Bloemisterij. Online lezen kan natuurlijk ook, via deze link.