Toen ik mijn huis lang geleden kocht, stond er een oude scheve stoofpeer in de tuin. Grillige bast, vol korstmossen, gallen en roest op de bladeren. Als welkomstcadeau kreeg ik van vrienden een Magnolia kobus. Het verschil in bezoekers kon niet duidelijker zijn. Waar de gladde magnolia – die al snel groter was dan de oude stoofpeer – een woestijn leek te zijn, wemelde het in de peer van insecten en vogels.
Bij een mini-congres afgelopen week georganiseerd door groenopleider Yuverta (pff, weer een nieuwe naam, alsof het bijhouden van Symphiotrichum in plaats van Aster niet voldoende hersenaandacht vraagt) werd in kleine groepjes gepraat over allerlei onderwerpen: van klimaatbestendige beplanting en waterbuffering tot aan financiën.
Bij het onderwerp ‘beesten met beesten bestrijden’ bleek al snel dat daar heel erg weinig kennis over is. Als wij, docenten en leerbedrijven, die kennis al niet hebben, hoe komen jonge groenstudenten daar dan aan?
Zonder nou meteen entomoloog te worden, zouden we allemaal kunnen beginnen met stil zitten. In je tuin. En liefst niet in de loungebank, want dan val je meteen in slaap. Maar blijf eens kijken. In detail. In een hoekje, op of in het water van de vijver, in de grond. En begin je eens te verbazen over de – hopelijk ook in jouw tuin – gigantische verscheidenheid aan insecten en andere friemelbeestjes. Je hoeft niet meteen een Luc Hoogenstein te worden, die in een kleine tuin in Utrecht al óver de 1.000 soorten gevonden heeft; vogels, planten, korstmossen, insecten.
Dan zit ik ondertussen heel stil onder mijn Magnolia. Want als ik beweeg, dan verjaag ik het gekwetter en gespetter van de honderden spreeuwen en merels die de bessen nu komen eten.