‘En, hoe gaat het?’ Een gevaarlijke vraag. Want ik wist dat hij een paar uur daarvoor nog had lopen foeteren tegen mijn zoon. Het was veel te nat, de grond te hard en nu moesten er eerst ook nog allerlei sleuven worden dichtgegooid. Het zou allemaal wel wat duurder worden, had hij gewaarschuwd.
Maar kijk, een lach breekt door op zijn gezicht. Hij wijst op de kettinggraver die een paar kappen verderop zijn werk doet. ‘Het valt niet tegen!’ Zijn zoons druk bezig. De een bestuurt de graafmachine, de ander verricht hand- en spandiensten. Op tijd een nieuwe drainslangrol ophangen, zakken met piepschuim leegschudden in de sleuf en daarna met een trekker weer dichtschuiven. Een geoliede machine. ‘Maar je ziet wel dat ze de schepjes regelmatig schoon moeten maken. Het is toch vettige klei hoor!’
Al twee weken daarvoor was hij op de tuin wezen kijken wanneer ze aan de gang konden gaan. Bezorgd zijn hoofd schuddend had hij gezegd dat hij het allemaal nog maar moest zien gebeuren. ‘Want die grond is zó hard! Misschien moet-ie eerst nog wel een paar weken drogen!’ Daar hebben wij natuurlijk helemaal geen tijd voor. De planning is strak en in week 2 van het nieuwe jaar moet er geplant worden. En dus proberen we te sussen door te zeggen dat het best wel mee zal vallen. ‘Je zal het zien!’
En gelukkig klopt dat ook. Al zijn er natuurlijk de tegenvallers. Zoals met de drainput die wordt ingegraven in de bemestingsruimte. ‘Nou heb ik nog zo gezegd op welke diepte mijn drainslang komt te liggen maar nu hebben ze er tóch een kunststof leiding voor gelegd! Dan kom ik hier expres een week van tevoren alles opnemen en dan gaat het toch nog fout!’ Hij legt z’n hand op zijn hart en spreekt zichzelf toe: ‘Rustig, rustig aan.’ Ik knik hem begripvol toe. ‘Ja joh,’ zeg ik, ‘Dat zal je altijd zien.’
Bij het afscheid geven we ze drie boeketten mee. ‘Wat krijg je van me?’ vraagt hij. ‘Nee,’ zeg ik, ‘jullie krijgen wat van óns.’ De uiteindelijke factuur valt niet noemenswaardig hoger uit. Gouwe gasten.
Kees van Egmond