„De groene sector is momenteel een van de minst groene sectoren. De buitenkant is groen, maar daar houdt het vaak mee op. Neem de verharding: terwijl de hele wereld inzet op duurzaamheid houdt de ’groene’ sector stug vast aan de gifspuit. Dat noemen we kwaliteit. Dat daarbij middelen gebruikt worden die bijvoorbeeld de bij ernstig aantasten, daar wordt aan voorbij gegaan.
Dit geldt overigens net zozeer voor de middelen die nu als ’ecologisch’ op de markt worden gezet en een ’milieuvriendelijk’ alternatief zouden zijn voor glyfosaat. Die alternatieven zijn gemaakt op basis van organische vetzuren en daarmee zwaar giftig voor bijen; ook tasten die zuren waterorganismen aan. Dat iets is gemaakt op natuurlijke basis wil nog niet zeggen dat het niet schadelijk kan zijn. Bovendien zijn aan deze middelen nog extra toxische componenten toegevoegd – zoals de groeiremmer maleïnehydrazide – om de werking te versterken. In feite probeert de giflobby dus oude wijn te verkopen in een groene zak.
De groene sector heeft een ontzettend krampachtige houding ten opzichte van het groen. Terwijl iedereen de betekenis van ’groen’ uitdrukt in ecosysteemdiensten, benadert de groene sector de buitenruimte nog steeds cosmetisch. We moeten de natuur juist inschakelen. Te beginnen met het weghalen van al die overbodige verharding, veel beter voor de waterafvoer en als je de vrijgekomen ruimte inplant met bomen gaat de stad ook weer ademen. Bomen verdampen en zuiveren enorm veel water.
Gemeenten geven momenteel veel geld uit aan het aanleggen van dak- en gevelgroen omdat dat duurzaam en ecologisch zou zijn. Terwijl op straatniveau het groen verschraald wordt, maar juist daar veel winst te behalen valt. Als je op straatniveau het groen ecologisch beheert, uitgaat van de bodem of goede groeiplaatsen aanlegt en de juiste planten aanplant, dan doe je het al heel goed. Goed voor bijvoorbeeld de bij, die de barometer voor de biodiversiteit is. Hiervoor is kennis van natuurlijke ecosystemen nodig en die verdwijnt in de groene sector naar de achtergrond. Dat was zestig jaar geleden wel anders: toen werkte elke hovenier ecologisch. Nu noemt de gemiddelde hovenier dat ’alternatief’, terwijl uiteindelijk het gebruik van de gifspuit het alternatieve beheer is.”
Annemiek van Loon,
consulent voor boom, natuur en landschap