Daar zit ik dan. Met mijn pet in mijn handen. Tegenover mij zit een boze, gekwetste vrouw. Ze vertelt van haar teleurstelling over de tuin. De armetierige beplanting. De factuur die veel te hoog is. Mijn kille zakelijke opstelling.
„Voor elk dingetje moest ik betalen en zie eens wat het geworden is!” Achter haar zie ik de kleine achtertuin die van de zomer is aangelegd. De blauwe regen is al een aardig eind omhoog gegroeid, in de esdoorn zit het laatste blad.
Toch is de emotie van deze vrouw echt. Dat weet ik zeker. Hier wordt geen spelletje gespeeld. Ze is duidelijk ontdaan. Hoe anders was het deze zomer…
De aanleg van de tuin was ronduit een feest. Deze vrouw van Surinaamse afkomst was een en al warmte en hartelijkheid met uitgebreide lunches en veel lol. Wél duurde hierdoor de aanleg nogal lang en vlak voor mijn vakantie werd nog even de beplanting geregeld. Klaar. Weer een tevreden opdrachtgever. Zo leek het.
Niets blijkt minder waar.
Wat te doen? Hakken in ’t zand? Meebewegen? Ik besluit het laatste. Ze is getergd en daar wil ik écht iets aan doen. Ik zeg dat het me spijt dat ze zich zo voelt. Juist omdat de relatie zo goed was. Ik zie dat dat alleen haar al goed doet. De spanning is eraf.
We lopen een rondje door de tuin. Inderdaad is er nogal wat weggevallen. „Ik had gewoon niet moeten planten”, laat ik me ontvallen. „Ik wilde je van dienst zijn door nog even alles erin te zetten, maar het extreem warme weer begin juni heeft zijn tol geëist.”
Dat is ze met me eens. We zijn weer ‘on speaking terms’, en dat doet me goed. We spreken af om het nu zo te laten en van het voorjaar de boel goed aan te pakken. Even hartelijk als weleer neemt ze afscheid. Gelukkig maar.