Als het huidige beleid niet meer wordt gewijzigd, dan zal de glastuinbouw haar CO2-emissiedoelstellingen in 2030 niet halen. Sterker nog, de emissie zal niet meer verder afnemen. Dat blijkt uit een rapport van Wageningen Economic Research, dat landbouwminister Carola Schouten naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
In 2017 is een prognose gemaakt voor de CO2-emissie van de glastuinbouw in 2030. Deze zou uitkomen tussen 2,7 en 3,3 Mton. Sindsdien zijn er echter negatieve ontwikkelingen waardoor de emissie waarschijnlijk hoger uitkomt. Zo blijkt het areaal glas in de laatste Landbouwtelling aanzienlijk hoger te liggen dan in eerdere schattingen van het CBS. Hierdoor moet de prognose voor de CO2-emissie met 0,4 Mton worden opgehoogd.
In de tweede plaats zijn er gevolgen van beleid die averechts uitpakken: de beperkte herstructurering van het kassenbestand, de verhoogde ODE-tarieven elektriciteit, knelpunten bij de infrastructuur elektriciteit en elementen in de SDE. Als dit beleid niet wordt bijgesteld, dan zal de CO2-emissie in 2030 uiteenlopen van 4,8 tot 6,0 Mton. Dat is 2,1 tot 2,7 Mton boven de eerdere prognoses van 2017. Dit komt ook overeen met de huidige emissie, die rond 6,0 Mton ligt.
Als de negatieve beleidsinvloeden worden gerepareerd, dan zal de CO2-emissie naar verwachting weer gaan dalen. Daarvoor heeft WEcR enkele scenario’s doorgerekend: als de negatieve invloeden binnen drie jaar worden gerepareerd, loopt de CO2-emissie in 2030 uiteen van 3,6 tot 4,4 Mton. Bij een vertraging van vijf jaar wordt de emissie 3,9 tot 4,9 Mton.
’Mindset tuinders negatief gekanteld’
Er zijn ook positieve ontwikkelingen, zoals het voortzetten van het programma Kas als Energiebron. De negatieve ontwikkelingen en onduidelijkheden hebben op dit moment echter de overhand, aldus WEcR in haar rapport. ’Hierdoor is de mindset en het animo bij de glastuinbouwondernemers en hun partners voor de energietransitie negatief gekanteld. Gewenste verbeteringen voor het transitieproces zijn complex. De elementen hangen onderling samen, de glastuinbouw is divers en vele partijen hebben een rol en verantwoordelijkheden. Hierdoor is een integrale benadering en regie noodzakelijk.’
De negatieve elementen in de SDE omvatten: de verlaagde subsidiebedragen door verhoogde correctiebedragen, het ontbreken van de inkoopkosten CO2 in de onrendabele top duurzame warmte, het kosteneffectiviteitsbeginsel waardoor de hoeveelheid duurzame warmte veelal tot de basislast beperkt blijft, de aardgasprijsreferentie in plaats van de spark spread voor aardgas-wkk voor de correctiebedragen warmte en de subsidie voor CO2-opslag en niet voor CO2-gebruik.
De belangrijkste onzekerheden zijn het toekomstig fiscaal regime, het ontsluiten van externe warmtebronnen en externe CO2, het ontbreken van een stimuleringskader voor inkoop externe warmte en CO2, het uitwerken van Regionale Energie Strategieën en de individualisering van het CO2-sectorsysteem.
De belangrijkste beleidsmatige ontwikkelingen die bijdragen aan de CO2-emissiereductie zijn: het voortzetten en intensiveren van het programma Kas als Energiebron, het oprichten van energiecoöperaties in de glastuinbouw en de nieuwe (sub)categorieën in de Stimulering Duurzame Energie (SDE).
Volgens het Wageningse rapport kan de energietransitie in de glastuinbouw worden vlot getrokken door gasgestookte energievoorzieningen te ontmoedigen, in combinatie met het mogelijk maken en het stimuleren van energievoorzieningen zonder CO2-emissie en externe CO2.
Het hele rapport is te lezen op de website van Wageningen Economic Research.