Op vakantie op Vlieland wandelen we door kleine heigebiedjes met wollegras. Elke honderd meter verandert het perspectief. Hoog, bovenop het duin, het uitzicht over het brede strand en de Noordzee. Dan weer laag, in de luwte, het geluid van zoemende bijtjes in de bloeiende hei, en weer 100 meter verder de droogvallende platen met lepelaars die op de rand van eb en vloed in formatie de zeebodem afstruinen.
We gaan even zitten. „Wat is het hier mooi hè”, zucht mijn vrouw met romantische blik in haar ogen. Als je op vakantie bent is een romantische stemming een goede gemoedstoestand. Toch krullen mijn tenen. „Het staat hier vol met vogelkers,” zeg ik met benepen stem.
Het is de paradox die iedere kenner bezighoudt. Ja, het is mooi, maar onder die schone schijn zit een harde werkelijkheid. Het Nederlandse natuurlandschap wordt overspoeld door een tsunami van bedreigingen. Is het niet de stikstof, dan wel de invasieve eigenschappen van nieuwkomers die zonder enige schroom zich onze natie toe-eigenen.
Maar natuur eigent niet toe. Want niets is eigen aan de natuur. Het gaat gewoon zijn gang. En dat maakt het nou juist zo verwarrend. Ja, natuurwaarden dienen overeind te blijven. Beschermd, met man en macht verdedigd. Maar tegelijkertijd is verandering de enige constante, dus laat het maar gebeuren.
Kunstenaars in de renaissance hadden hier een woord voor: anamorfose. De werkelijkheid is vertekend en alleen vanuit bepaald perspectief toont ze zich zoals ze is. Het beeld is wazig, de betekenis ondoorgrondelijk, we snappen niet hoe het zit. En ineens, vanuit onverwachte hoek, wordt het beeld haarscherp. We hebben zicht op waar het echt om draait.
Glimlachend wuift ze de kritiek weg en kijkt me liefdevol aan. Pas dan zie ook ik de schoonheid van de natuur.