In pimpel- en koolmezen, verzameld in stedelijke gebieden waar buxusmotten worden bestreden, zijn maar liefst 14 verschillende bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Dat is de uitkomst van verkennend onderzoek door CLM Onderzoek en Advies, waaraan ook het NIOO-KNAW heeft meegewerkt. Geen van deze middelen is voor particulieren toegelaten wat wijst op mogelijk illegaal gebruik.
Aanleiding voor het onderzoek was de vondst van dode jonge mezen in wijken waar de rupsen van de buxusmot worden bestreden. Via een oproep van het programma Vroege Vogels zijn vervolgens dode mezen verzameld in vijf steden in Noord-Brabant, Gelderland en Zuid-Holland, en onderzocht op de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen.
Koolmezen uit een bosgebied bij Arnhem zijn door het NIOO aangeleverd als vergelijkingsmateriaal. Bij die mezen werden nauwelijks middelen gevonden. Het lijkt dus te gaan om bestrijding in stedelijke gebieden, waar buxusmot een probleem vormt.
Onduidelijke oorsprong
NIOO-onderzoeker Kees van Oers zegt dat de uitkomst van het onderzoek aan de dode mezen hem heeft verrast. „Het heeft me geschokt dat er zoveel insecticiden in zaten, en ook dat het zo onduidelijk is waar die vandaan komen. Mijn eerste gedachte was dat het van kwekerijen vandaan zou komen, of van gemeentes. Maar die mogen die middelen ook niet gebruiken.”
De landbouw mag dat wel, maar omdat de mezen een heel beperkt gebied hebben waar ze voedsel zoeken als ze jongen hebben, en de monsters uit de stad komen, valt die mogelijkheid eveneens af. Blijft over: particulieren, die illegale middelen tegen insecten gebruiken en in dit geval dus waarschijnlijk tegen de buxusmot.
De aangetroffen insecticiden – waaronder zelfs het beruchte DDT – zouden volgens Van Oers afkomstig kunnen zijn uit mengsels die niet specifiek voor buxusmot zijn bedoeld. Sterker nog, het legale bestrijdingsmiddel dat het meeste tegen de mot wordt gebruikt, is niet eens in de dode mezen aangetroffen.
Verder onderzoek nodig
Volgens Van Oers is het mogelijk dat de pesticiden door particulieren in het buitenland zijn gekocht, of dat zij ze nog thuis hadden staan en nu tegen buxusmotten proberen te gebruiken. Dat het gebruik ervan illegaal is, weten ze dan misschien niet eens.
Het zou ook kunnen dat de gifstoffen met een omweg in de mezen terecht zijn gekomen, en dat er geen directe link bestaat met de rups van de buxusmot bestaat. Daarvoor is eerst verder onderzoek nodig: de rupsen zelf analyseren, bijvoorbeeld.
Ook is nog onduidelijk of de gevonden concentraties hoog genoeg zijn om mezensterfte te verklaren. Daarvoor zou je ook moeten weten hoeveel rupsen er door de pimpel- en koolmezen gegeten worden. Het CLM-onderzoek is een eerste voorzet. “Vervolgonderzoek is hard nodig,” concludeert Van Oers.