Corylus avellana uit twee klimatologisch verschillende gebieden vertonen dezelfde reacties op droogtestress. Daarmee verschilt het aanpassingsvermogen van beide ‘gebiedseigen’ herkomsten niet van elkaar, aldus onderzoekers van de Leibniz Universiteit in Hannover.
In vakblad Deutsche Baumschule werden onlangs de resultaten van het herkomstenonderzoek gepresenteerd. Aanleiding voor het onderzoek is de Duitse autochtoonwet: vanaf 2020 mag in het Duitse landschap alleen nog maar gebiedseigen plantmateriaal worden gebruikt.
Het gebruik is gebaseerd op de aanname dat gebiedseigen materiaal het best groeit in hetzelfde gebied. Anders gezegd: het materiaal zou zich het best aanpassen aan de standplaats.
De onderzochte herkomsten van Corylus waren Hoog-Vogelsberg, in de Centraal-Duitse deelstaat Hessen, en Höxter in Noordrijn-Westfalen. In Hessen valt jaarlijks gemiddeld meer neerslag (1.200 mm) dan in Noordrijn-Westfalen (813 mm), en het is er gemiddeld ook kouder (5-7°C tegen 8-10°C).
Planten van beide herkomsten stonden in pot in een kas. Na één watergift kregen de planten tien dagen lang geen water. In die periode werd de mate van verwelking gevolgd en vochtgehalten in het blad gemeten.
Verwacht werd dat de herkomst uit Noordrijn-Westfalen genetisch beter tegen droogtestress bestand zou zijn, omdat er dus minder neerslag valt, maar dat bleek niet in het onderzoek. Vochtgehalten in het blad daalden volgens nagenoeg dezelfde lijn als bij de herkomst uit Hessen.
Beide herkomsten liggen wel in hetzelfde Vorkommensgebiet 4. De Duitse overheid heeft Duitsland ingedeeld in zes Vorkommensgebiete: gebieden waarin bomen en struiken oorspronkelijk voorkomen.