Ik zit op de pakkendrager van mijn fiets, leun met mijn ellebogen op het zadel en kijk de kas in. Weekend. De stekrobot staat stil, de muziek is uit en iedereen is naar huis. De enige beweging in de kas zijn de kwikstaartjes die vrolijk vliegen en de sproeiboom die langzaam een wolk van water over de plantjes uitstort.
En hoe langer ik daar zit, hoe meer ik mijn schouders voel zakken. Ik voel mijn ademhaling een etage naar beneden verhuizen. Van mijn borst naar mijn buik. Ik staar de kas in en besef dat ik nu even niet om half 7 ’s morgens op hoef te staan. En om 9 uur ’s avonds af hoef te sluiten. Dat ik me even niet druk hoef te maken over weekhuidmijtjes en spintjes met honger. Of schimmeltjes met bewijsdrang. Of vakantiewerkers die zich afmelden omdat hun konijntje ziek is.
Het is niet alleen weekend, maar ook even vakantie. En eerlijk is eerlijk, ik zit me af te vragen of ik het nu echt zo druk heb gehad, of dat ik me zo druk heb gemaakt. Was het echt nodig, al die uren maken, al die druk op mijn personeel en leveranciers om het beter te doen? Om alerter dan alert te zijn en die laatste procenten er nog uit te persen? Ze zullen me af en toe toch echt vervloekt hebben.
Maar, als ik rondkijk ben ik trotser dan trots. Op mezelf en op mijn team. Nooit eerder stond de teelt zo fris en strak. Was het uitvalpercentage zo laag. De stress, die ik dus ongemerkt opgebouwd heb, glijdt met elk zweetdruppeltje van me af en spat uiteen op het hoofdpad. Er zat dus ook flink wat druk op mezelf. Uit zo’n klein bedrijf een leuke boterham halen voor drie of vier gezinnen is nu eenmaal topsport.
Maar nu dus terecht met de beentjes omhoog. Me druk maken met welke graspol we die voetbal naar de rand van de vijver gaan gooien zodat we hem er niet zwemmend uit hoeven te halen. En daarna mogen al deze plantjes weer naar de consumenten toe. Onze inspanning wordt dan hun ontspanning. Graag gedaan.