Het is maandagochtend rond half 7 en ik word langzaam wakker. Zachtjes ruist het langs het raam. Het regent. En niet zoals we de laatste tijd gewend zijn met 300.000 millimeter per minuut, maar langzaam. Gelukkig is er dus ook nog middelmaat, heel rustig landen romige druppels op mijn gazon.
Ik heb er de hele week al naar uitgekeken. Want warm weer is heerlijk om te gaan zwemmen, maar lastig om in te stekken. Door de warmte droogt alles zo snel uit, dat ik nieuwe stekken liever onder de folie houd dan te vroeg er onderuit haal met de kans op verbranding.
En nu is het dus zover, 26 banen met verse stekjes komen vandaag uit hun couveuse. Op naar de volgende fase, een zelfstandig bestaan. Nu zijn de wortels nog lui. Ze zitten er wel, maar heel actief water naar die groeipunten brengen, dat hebben ze nog niet echt hoeven doen. Er wordt dus flink wat van ze gevraagd. En dan hebben we als kwekers liever wat regenachtige dagen achter elkaar dan een stralend zonnetje. Dat zou ze maar overbelasten, die stekjes.
Ik loop ’s morgens dansend door de regen naar mijn kwekerij. Het zijn van die superdagen als de zon even niet schijnt. Vandaag worden er zo ongeveer weer 1,5 miljoen Euonymusjes geboren. Pallets met beschuit met muisjes jagen we er doorheen op zulke bewolkte, regenachtige dagen.
Maar het echte wonder gebeurt in de komende twee, drie dagen. Heel subtiel verandert de kleur van de stekjes. En dit stukje is misschien wel het meest wonderlijke stukje van de hele teelt. Dit is wat ze vakkennis noemen, fingerspitzengefühl. Want ik zie het, als het gevaar van verbranding weg is. Mocht vandaag de zon nog doorbreken, dan gaat het plastic er nog even terug op of we houden de topjes nat zodat ze niet kunnen verbranden.
Maar er komt een moment dat ze het zelf kunnen. Krachtig verdampen om zichzelf te koelen. Het moment waarop ik ze wat losser kan laten, omdat ze zichzelf redden. Dat moment, als je dat ziet, dat is pas echt juichen.