Het is zondagnamiddag en mijn buik knort. Als ik om me heen kijk zie ik niet veel activiteit. Eentje staart naar een schermpje, een ander kijkt tv, en de derde zit in een boek. ’Frietjes dan maar?’ Er wordt instemmend gemompeld en tien minuutjes later loop ik de snackbar binnen.
Het is er warm en druk, dit kan wel even gaan duren. ’Zegt u het maar.’ Het meisje achter de kassa kijkt toch echt mij aan. ’Ben ik al dan?’ ’jazeker.’ Goede tactiek denk ik. Mensen alvast laten bestellen en betalen, die lopen sowieso niet meer weg. ’Voor vier euro friet, twee frikandellen speciaal, één rundvleeskroket, een nasibal en een portie bitterballen.’
Ik ga zitten en kijk naar de zes mensen die bezig zijn om de bestellingen klaar te maken. Op de inpakbalie liggen de briefjes in een rijtje. En als een wonder komt het elke keer samen in een mooie papieren zak. De mensen die telefonisch besteld hebben, krijgen een nummertje. De mensen die aan de kassa besteld hebben, krijgen hun bestelling voorgelezen als die klaar is.
Na het eten maak ik even een ommetje over het hoofdpad. Morgen mogen we weer. Maandag noemen we hier vaak kruideniersdag. Drie traytjes hier, twaalf daar, vierentwintig zus en twee maal achtenveertig zo. Bijvoorbeeld. Ik moet terugdenken aan die zes mensen in de friettent. Het liep aardig door elkaar en het zag er wat chaotisch uit, maar toch lukte het elke keer om al die gerechtjes zo’n beetje tegelijk in die papieren zak te laten verdwijnen.
Dat structureren van die bestellingen moet ik ook eens aanpakken, denk ik bij mezelf. Soms schrijf ik het op een Post-it. Of ik roep het door de werkplaats. Of ik print de e-mail uit. Of ik lees het van mijn telefoon. Of ik vergeet het. Maar zelden, maar da’s niet nooit hè?
Ik herinner me ineens dat er boven nog een oud flip-over bord ligt. Magnetisch en beschrijfbaar. Ik haal het naar beneden, poets het op en zet het klaar in de werkplaats. En ik neem me voor vaker eten te gaan halen. Het levert mooie en eenvoudige ideeën op.