Ik kijk ernaar, haal flink adem, zet mijn gezicht in de glimlachstand, pak het stevig vast en zeg: ‘Goedemorgen, leuk dat u belt, zullen we een feestje maken van dit telefoongesprek?’ Mijn snelcursus telefoonopnemen werpt blijkbaar vruchten af, want ik voel dat de man aan de andere kant ook glimlacht. Non-verbale telefooncommunicatie.
En dan begint het. ‘Heb jij voor eind juli 25.000 van ’dat-en-dat-soortje’ en 25.000 van ’zus-en-zo-soortje’? En dan allemaal in potmaatje 10,5 en een lengte van 30 cm?’ Ik slik. Ik heb nog geeneens plantjes die in de buurt komen van die potmaat en die lengte. En ik heb die soortjes ook gewoon niet. Die zijn in een ver verleden al afgevallen. Te weinig vraag naar en niet mooi genoeg in de mix. Dus exit. Ik bemerk de teleurstelling bij mezelf. Een aanvraag, flinke aantallen, en ik heb ze niet.
Maar blijkbaar heeft mijn frivole en vrolijke ’telefoon-opneem-actie’ de beller toch geïnspireerd. ‘We willen wel een scherpe prijs. Kun je een offerte op de mail zetten?’ Mijn glimlach keert weer terug, ik schrijf het e-mailadres op en beloof dat ik de offerte binnen een kwartiertje in zijn inbox zal laten landen. Elk smoesje om bij 30°C uit de kas te blijven grijp ik aan. Mijn kantoor is koel.
Zomaar een aanvraag van zomaar een bedrijf. Geen vaste klant, geen vaste lijn, wel ooit van gehoord, maar geen contact mee gehad. Dus onmeetbaar welke marketing- of verkoopinspanningen ik gedaan heb om deze aanvraag überhaupt te krijgen. Maar hij ligt er wel en ik werk zoiets graag uit, ook al is de kans op een order erg klein. Dus in de aanbieding: een behoorlijk ander potmaatje, een flink andere lengte en twee ’look-a-like-soortjes’. En dan, als de offerte bijna klaar is: de prijs bepalen.
‘We willen wel een scherpe prijs’, zingt door mijn hoofd. Kan zijn. En 50.000 stuks verkopen midzomer is lekker. Maar ik zit zover af van wat de klant eigenlijk wil. Ik wik, weeg en vul de hoofdprijs in. No guts no glory.
De volgende ochtend. ‘De aanbieding is akkoord’. Ik glimlach gul.