Tussen Nederlandse essenselecties bestaat een grote variatie in mate van aantasting door Chalara fraxinea. Die mate loopt uiteen van volledig tolerant tot volledig aangetast. Dit concludeert het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland in een zojuist verschenen onderzoeksrapport.
Voor het onderzoek zijn gedurende 2012 veldwaarnemingen gedaan in essenproefvelden van het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN) en zaadgaarden van Staatsbosbeheer. Doel was een indruk te krijgen van genetisch bepaalde verschillen in mogelijke resistentie tegen de schimmel die essentaksterfte veroorzaakt.
De grote variatie werd zowel bij handelsklonen gezien als bij klonen die nog niet zijn uitgegeven. Daarbij was het opmerkelijk dat er gedurende het groeiseizoen van 2012 niet of nauwelijks nieuwe twijgsterfte ontstond. Vanaf juni-juli ontstonden er wel bladinfecties die, net als de twijgsterfte, kenmerkend zijn voor de ziekte. Deze infecties leidden soms tot vervroegde bladval, maar soms ontwikkelde zich weer nieuw blad.
Onderzoekers Jitze Kopinga en Sven de Vries noemen de gevonden resultaten vooralsnog prematuur, ten eerste omdat het nog niet bekend is in hoeverre essentaksterfte zich nog zal uitbreiden in Nederland – de ziekte is hier pas in 2010 vastgesteld en voor een beter beeld zijn resultaten van meerdere jaren nodig. Ten tweede vinden de onderzoekers het noodzakelijk om essen kunstmatig te infecteren, om met zekerheid de mate van gevoeligheid te kunnen vaststellen.
Het onderzoek zou afgelopen jaar nog doorgaan, maar het kwam stil te liggen door weggevallen financiering vanuit het Productschap Tuinbouw. LTO Nederland, Bosschap en Landschapsbeheer Nederland pleiten bij de overheid sinds april voor cofinanciering, omdat ook die partijen vinden dat vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Deze week zijn er Kamervragen gesteld over de ziekte, het stilgevallen onderzoek en mogelijke steun vanuit de overheid.
Download hier het onderzoeksrapport van het CGN.
Foto: Centrum voor Genetische Bronnen Nederland