„Heb jij niet dat groenbedrijf?” De oude vrouw kijkt me indringend aan. Haar man er pontificaal naast. „Jij hebt onze tuin gemaakt in Aalsmeer.” Ik sta als vrijwilliger in het plaatselijke theater bij de ingang om mensen welkom te heten, kijk de vrouw aan en ja, ergens is er de herkenning.
Ik probeer een tuin in Aalsmeer uit mijn herinnering terug te halen, maar krijg het beeld niet scherp. Drommen mensen stromen binnen en het houdt behoorlijk op. Ineens krijg ik een flashback van een prachtige tuin, midden jaren negentig. Maar ze zegt dat het rond 1985 moet zijn geweest. „O ja!” probeer ik. „Die tuin aan het water!” Weer mis.
„Mag ik er door?” Een norse meneer loopt tegen me aan. Dit moet niet te lang duren. Maar ergens kan ik het niet hebben. Ga er altijd prat op dat ik mijn klanten ken. Een project duurt vaak maanden en dat schept een band. Zeker de tuinen uit het begin van mijn carrière staan me nog bij en de daarbij behorende mensen ken ik vaak niet meer bij naam, maar wel van gezicht of van stem. Gek maar waar.
De vrouw geeft niet op. Ze verhaalt hoe wij vijvers bouwden en een ‘indigenous garden’ maakten. „Zo mooi!” Ik geef het op, waar heeft dat mens het over? Ik knik en begroet ondertussen nieuwe binnenkomers. „Ja,” gaat het onverdroten door. „Zo’n indigenous garden hadden we later ook in Oegstgeest.”
Ineens weet ik het! Niks Aalsmeer! „Ik was bij u in Oegstgeest, maar daar bent u in zee gegaan met een ander bedrijf.” Ik zie haar blik veranderen. De rots in de branding wankelt… en valt om. Het is haar man die het pleit beslecht. „Is hier ook een toilet?” Ik wijs en groet beleefd. „Fijne avond.”