Het is zondagavond 16 mei als ik deze column schrijf. Net terug van Hemelvaartsvakantie. Die vakantie begon al afgelopen woensdag omdat mijn vrouw dan vrij is van haar werk. En als mijn vrouw vrij is, dan wil ik dat eigenlijk ook wel. Als zelfstandige moet ik me toch ergens aan vasthouden. Het was echter geen sinecure om ook de woensdag al vrij te nemen. En hoe dichterbij de dag kwam, hoe principiëler de kwestie werd.
Vanaf half januari stond woensdag 12 mei al vetgedrukt in mijn agenda: VRIJ! In twee weken tijd was er voor een half jaar werk verkocht en zei ik tegen mijn vrouw: „Zo, we gaan dit nu eerst maar eens allemaal waar maken.” Nieuwe aanvragen werden vriendelijk doch beslist naar het najaar geschoven.
Intussen mocht er niks tegenzitten. Vorst, corona, u kent het allemaal wel. Elk hoestje werd met argwaan aangehoord. „Het zal toch niet.” Maar het was niet. Ik werkte nóg iets harder als de planning achterop raakte. Ik wist, als we dit halen, kan de planning de rest van het seizoen niet meer stuk. En zo kwam 12 mei in zicht.
Wat gaan we eigenlijk doen?” vraagt mijn vrouw. Pfoeh! Daar heb ik nog niet over nagedacht. „Niks! Het allerliefste wil ik helemaal niks doen”, deel ik mijn gemoedstoestand. Helaas kom ik daar niet mee weg. En zo belanden we in de stilste provincie van Nederland: Groningen. Rust en ruimte. Een kamer in een oude boerderij met giga hemelbed. We nemen de halve ochtend voor het ontbijt, daarna een heerlijke wandeling. Klokslag twaalf uur de lunch op het terras, waar we om zes uur weer vanaf geschopt worden. We’ve made it!
Op de terugweg het bericht van de NOS. 1964 is aan de beurt. De afspraak snel gemaakt. Eindelijk. Vrij!